Boekenplan's kennisbank: Tips & info voor auteurs

    Alle berichten gepubliceerd in

    Augustus 2018

    Een dichter vergeet niet | Czeslaw Milosz

    ets hoort bij Een dichter vergeet niet

    18 Augustus 2018 verscheen een artikel in Trouw over de Poolse dichter Czesław Miłosz en de poeziebundel Een dichter vergeet niet.

     

    De eerste alinea’s zijn het intro van het artikel in Trouw

    Lang niet alle gedichten van Czesław Miłosz gaan erover, maar oorlog, ballingschap en Europa komen regelmatig terug in zijn poëzie. Deze bundel omhelst zijn hele loopbaan, van het vroegste werk in 1933 tot de laatste gedichten in 2002.

     

    Melancholisch en grappig en soms zo raak dat het je de adem beneemt. Misschien is Miłosz wel mijn favoriete Pool. Hoewel hij zichzelf geloof ik liever omschreef als een Litouwse dichter die schreef in het Pools (en hij geboren werd in wat nu Litouwen is maar destijds Rusland was). Ook prachtig: zijn autobiografie ‘Geboortegrond’ waarin hij zijn eigen geschiedenis met die van Europa vervlecht.

     

    Lees hier het hele artikel van Marjolijn van Heemstra

     

    Inleiding Een dichter vergeet niet

     

    Nobelprijswinnaar

    De Poolse poëzie kende tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw behoorlijk wat internationaal succes. Dichters als Zbigniew Herbert en Tadeusz Różewicz raakten tot ver buiten de landsgrenzen bekend en mochten enkele belangrijke literaire onderscheidingen in ontvangst nemen. In het Nederlandse taalgebied werd vooral het werk van Wisława Szymborska, de Nobelprijs-winnares van 1996, erg enthousiast onthaald. In dat rijtje grootheden van de hedendaagse Poolse poëzie hoort ook Czesław Miłosz thuis.

     

    De Nobelprijslaureaat van 1980 is – met een literaire loopbaan die inmiddels meer dan zeventig jaar omspant – een figuur van formaat in de twintigste-eeuwse Poolse literatuur.

     

    De twintigste eeuw heeft diepe kloven gekerfd in Miłosz’ leven en werk. Zijn biografie is tot op zekere hoogte exemplarisch voor wat er zich de voorbije honderd jaar ten oosten van Oder en Neisse aan rampspoed heeft voorgedaan. Miłosz werd in 1911 als kind van Poolssprekende ouders geboren op het Litouwse platteland, maar bracht zijn kinderjaren door in het door WO I en de Oktoberrevolutie verscheurde Rusland. Tijdens het interbellum leefde, studeerde en werkte hij hoofdzakelijk in Vilnius, de Baltische stad die tot het uitbreken van WO II bij Polen hoorde.

     

    De oorlog zelf maakte hij mee in de Poolse hoofdstad Warschau, die bijzonder zwaar te lijden had onder de Duitse bezetting. De dichter was er getuige van twee van de meest dramatische gebeurtenissen in de geschiedenis van WO II: de liquidatie van het joodse getto in 1943 en de bloedige onderdrukking van de Opstand van Warschau een jaar later.

     

    Op het einde van de oorlog begon – met de door Stalin geplande sovjettisering van Centraal- en Oost-Europa – een volgend tragisch hoofdstuk in Polens geschiedenis. Miłosz, die geen communist was, maar wel linkse sympathieën had, werd door het nieuwe regime  als diplomaat uitgestuurd naar de Verenigde Staten, later naar Parijs. De almaar toenemende ideologische verstrakking in de Poolse Volksrepubliek deed hem echter al gauw breken met het communistische bewind. Begin 1951 koos hij voor het onzekere bestaan van emigrant.

     

    Na een verblijf van tien jaar in Frankrijk trok hij uiteindelijk met vrouw en kinderen naar Californië, waar hij tot professor Slavische literatuur benoemd werd aan de Universiteit van Berkeley. Aan die Amerikaanse “ballingschap” kwam pas in de jaren ’90 – na de politieke transformatie in Centraal- en Oost-Europa – een einde.

     

    Dat woelige historische panorama is in Czesław Miłosz’ poëzie nooit ver weg. De dichter heeft aan de herhaalde confrontatie met de grillige gang van de geschiedenis een enorme gevoeligheid voor de vluchtigheid van het bestaan overgehouden. Al in de gedichten waarmee hij begin jaren ’30 debuteerde, is die obsessie voor de immer voortschrijdende en allesvernietigende tijd nadrukkelijk aanwezig.

     

    De vitalistische teneur van de Poolse literatuur van de jaren ’20 maakte in zijn vroege poëzie en die van zijn generatiegenoten plaats voor een diep geworteld pessimisme, dat de naam “catastrofisme” kreeg opgeplakt. Miłosz’ gedichten uit die tijd stonden bol van apocalyptische symboliek en kondigden de komst van een allesverzengende kosmische catastrofe aan. Die uitgesproken negatieve visie op de geschiedenis vormt – zij het met de nodige modificaties – een constante in zijn poëzie en gaat vrijwel voortdurend hand in hand met een diep gekoesterd wantrouwen tegenover de orde van de natuur en de onverbiddelijk wrede wetten die er gelden. Beide krachten – natuur en geschiedenis – zijn er voortdurend op uit de stabiliteit van de menselijke leefwereld te ontwrichten.

     

    Miłosz’ dichterschap is echter meer dan een poëtische klaagzang op de vluchtigheid van het leven en de onrechtvaardigheid van lijden en kwaad. Zijn poëzie is door en door gespleten en laveert voortdurend tussen een euforische lofzang op het bestaan en een schreeuwerig protest tegen de zinloosheid ervan. Zelf durft de dichter zijn werk daarom wel eens omschrijven als “extatisch pessimisme”. Die ervaring van extase heeft in zijn gedichten veel, zo niet alles te maken met de beleving van schoonheid.

     

    Weinig andere dichters zijn zo vatbaar voor de pracht van de zintuiglijk waarneembare wereld. Net in die extatische ervaringen van visuele schoonheid zoekt en vindt Miłosz aanknopingspunten met het transcendente. Hij komt dan – zoals het luidt in het mooie prozagedicht Esse – in aanraking met het zijn van de dingen. De vergankelijke vormen die hem hier op aarde omringen, verliezen voor even hun tijdgebonden karakter en manifesteren zich in hun essentie. In de loop der jaren groeit dat principe in Miłosz’ werk uit tot een ware poëtische strategie. De dichter is zo begaan met de uniciteit van elk zijnde en elk ogenblik dat hij zoveel mogelijk herinnerde details in hun zintuiglijke concreetheid tracht te onttrekken aan de vergetelheid, de “zwarte rivier” van de tijd. Die dingen blijven dan – ondanks de voortdurende “wording” van de wereld – bestaan in een “eeuwig ogenblik”, zoals Miłosz het in één van zijn gedichten uit de jaren ’50 uitdrukt.

     

    Miłosz’ acrobatisch balanceren tussen zijn en worden gaat vrijwel voortdurend hand in hand met een spanningsveld tussen engagement en contemplatie: mag er van de dichter een zekere maatschappelijke betrokkenheid verwacht worden of moet hij afstand nemen van de instabiele wereld rondom zich? Vooral in zijn oorlogspoëzie en de gedichten uit de woelige periode 1945-1953 komen zulke beschouwingen over de sociale functie van poëzie sterk op de voorgrond. Het is in die periode dat Miłosz het duidelijkst gestalte geeft aan de ethische aspecten van zijn schrijverschap, zonder daarbij meteen in de valkuilen van literaire publicistiek terecht te komen.

     

    De barokke en bombastische woordenstroom van zijn “catastrofistische” gedichten moet er wijken voor sobere, belerende poëzie met een flinke portie ironie. Het is de tijd waarin Miłosz, een verbitterd Kind van Europa, het nuchtere standpunt van moralist inneemt en de trieste balans opmaakt van het Europese culturele erfgoed en de twintigste-eeuwse uitwassen ervan. Dat de dichter zich toch niet al te zeer op die maatschappelijke taak wil laten vastpinnen, blijkt o.m. uit de indruk-wekkende oorlogscyclus De wereld (Een naïef dichtwerk). Hij creëert er een wereld die – afgezien van het sterk allegorische slotgedeelte van het dichtwerk – in niets herinnert aan het desolate wasteland van Warschau tijdens WO II.

     

    Ook al lijken nogal wat van Miłosz’ gedichten autobiografisch geïnspireerd te zijn, toch is poëzie voor hem heel wat meer dan persoonlijke belijdenislyriek of in verzen gegoten anekdotiek. Het is een expressievorm die alle facetten van de condition humaine moet trachten te belichten. Karakteristiek voor Miłosz’ dichterschap is dat hij daarbij voortdurend de beperkingen van zijn eigen blik en visie tracht te overschrijden, door in de huid van anderen te kruipen en door de meest uiteenlopende gezichtspunten in te nemen. Veel van zijn gedichten hebben dan ook een sterk dialogisch of veelstemmig karakter.

     

    Op formeel vlak is vooral zijn streven naar een “ruimere vorm” frappant. Omdat Miłosz het dichterlijke metier perfect beheerst en vaak teruggrijpt naar traditionele dichtvormen, wordt hij wel eens een klassiek dichter genoemd. Tegelijk is zijn poëzie echter een zoektocht naar iets nieuws: een vorm die het midden houdt tussen proza en poëzie en waarin diepzinnige filosofische en morele beschouwingen kunnen gekoppeld worden aan een sensualistische beschrijving van de werkelijkheid.

     

    Ondanks de hoge eisen die Miłosz aan zijn werk stelt, blijft hij zich steeds bewust van de beperkingen van het poëtische medium. Het schrijven van poëzie is en blijft een paradoxale onderneming die voortdurend dilemma’s en opposities oproept. Eén van die eeuwige dilemma’s betreft de talige beperkingen van literatuur: de dichter wordt – zoals we lezen in het ingenieuze gedicht Meer niet – telkens weer geconfronteerd met de weerbarstigheid van de taal, het feit dat de essentie van mens en wereld zich niet in woorden laat vatten.

     

    De laatste decennia is er in Miłosz’ poëzie een zekere thematische verschuiving merkbaar, in de richting van sterk filosofisch en religieus geïnspireerde gedichten. Hoewel hij trouw blijft aan zijn – af en toe haast erotische – fascinatie voor visuele details, gaat zijn aandacht steeds nadrukkelijker uit naar het bovenzintuiglijke, het domein van de metafysica.

     

    Nog sterker dan voorheen tracht hij, gestuurd door uitgebreide filosofische, religieuze en theologische lecturen, een afdoende verklaring te vinden voor het gespleten karakter van de wereld: enerzijds zijn esthetische dimensie, anderzijds zijn misvormdheid en onontkoombare vergankelijkheid. Opvallend daarbij is Miłosz’ verlangen naar een universeel herstel op het einde der tijden, of – zoals hij in het mooie afscheidsgedicht bij de dood van zijn eerste vrouw noemt – de “terugkeer van elk ogenblik”.

     

    Zijn geloof en hoop op redding uit de bloeddorstige klauwen van natuur en geschiedenis blijven echter steeds besmet met scepsis en ongeloof. Ook op zijn oude dag is en blijft Miłosz een overtuigd “extatisch pessimist”.

     

    Kris Van Heuckelom

     

     

    Een dichter vergeet niet
    Czeslaw Milosz
    Mosae Sonetto 164 blz.

    Interessant om te lezen is: waarom het vertalen van poëzie een ondankbare taak is.

     

    Share |

    Linkshandigen beter in wiskunde

    Linkshandigen: De Wiskundige Superhelden!

    Hey daar, linkshandigen! We weten allemaal dat het leven niet altijd soepel verloopt als je de wereld bekijkt vanuit een "andere" hand. Scharen lijken wel je grootste vijand te zijn en tafels lijken altijd op de loer te liggen om je elleboog aan te vallen. Maar vrees niet, want er is goed nieuws in het land van de wiskunde: linkshandigen schijnen hierin uit te blinken! Ja, je hebt het goed gehoord - jullie hebben een voorsprong, folks!

    Share |